- perdre
- perdre [perdr]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 verliezen 〈vooral in spel〉2 afnemen ⇒ verminderen, zwakker worden3 lekken 〈van bak, kraan〉4 vloeien ⇒ afscheiding hebben 〈vrouw〉♦voorbeelden:1 ne pas savoir perdre • niet tegen zijn verlies kunneny perdre • erop achteruitgaanperdre sur une marchandise • verlies lijden op een artikel2 perdre de sa crédibilité • aan geloofwaardigheid inboetenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 verliezen ⇒ kwijtraken, erbij inschieten2 verspillen ⇒ verknoeien, verspelen3 ruïneren ⇒ te gronde richten, in zijn goede naam aantasten4 doen verdwalen ⇒ de verkeerde richting uitsturen♦voorbeelden:1 perdre son prestige • prestigeverlies lijdensans perdre une syllabe • zonder ook maar één woord te missenn'avoir rien à perdre, mais tout à gagner • nee heb je, ja kun je krijgentu ne le connais pas? tu n'y perds rien • ken je hem niet? daar mis je niets aanperdre de vue • uit het oog verliezen2 vous ne perdez rien pour attendre! • u komt heus nog wel aan uw trekken!vous n'auriez pas un instant à perdre? • hebt u niet een ogenblikje voor me?III se perdre 〈wederkerend werkwoord〉1 verdwalen ⇒ de weg kwijtraken, zoek raken ⇒ 〈figuurlijk〉 in de war raken2 〈+ en〉eindeloos veel tijd besteden (aan)3 〈+ dans〉verdwijnen (in) ⇒ opgaan (in), overgaan (in)4 verloren gaan5 zich te gronde richten♦voorbeelden:1 je m'y perds • ik kan er niet meer uit wijsv1) verliezen2) afnemen, zwakker worden3) lekken4) vloeien [vrouw]5) kwijtraken6) verspillen7) ruïneren8) de verkeerde richting uitsturen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.